
Jurisprudentie
BB8274
Datum uitspraak2007-10-30
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers0700327
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-21
RechtsgebiedCiviel overig
Soort ProcedureHoger beroep kort geding
Instantie naamGerechtshof Leeuwarden
Zaaknummers0700327
Statusgepubliceerd
Indicatie
Grief 2 richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter dat [appellante] geen spoedeisend belang heeft bij de door haar met betrekking tot de woning verlangde voorzieningen. In grief 3 betoogt [appellante] dat zij ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard in haar vorderingen en ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten. Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
Het hof stelt vast dat geen grief is opgeworpen tegen de beslissing van de kantonrechter dat een voorziening met betrekking tot kinderalimentatie niet in kort geding kan worden getroffen. Dat brengt mede dat deze - overigens volstrekt juiste - beslissing in hoger beroep geen onderwerp van discussie meer is. Gelet op de formulering van de eis in hoger beroep, is thans enkel de in eerste aanleg uitgesproken kostencompensatie en - daaraan gekoppeld - de uit te spreken beslissing omtrent de kosten van de appelprocedure nog onderwerp van geschil. Het hof zal daarom de grieven 2 en 3 bezien tegen de achtergrond van de vraag of de kantonrechter, indien deze was uitgegaan van de juiste datum van vertrek van [appellante] uit de voordien gemeenschappelijk door partijen bewoonde woning, een juiste beslissing heeft genomen ten aanzien van de kosten van de procedure in eerste aanleg. Nu [appellante] in eerste aanleg stelde, samen met het kind, in een onmogelijke woonsituatie te verkeren en zij haar vordering ongeveer vier maanden na het verlaten van de woning heeft ingesteld, derhalve ruim binnen de zes maanden termijn als bedoeld in het samenlevingscontract) had zij voldoende spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorziening(en), zodat grief 2 doel treft. Gelet op hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen, behoeven de in eerste aanleg gevorderde voorzieningen geen inhoudelijke beoordeling. In de regel wordt - op voet van het bepaalde in lid 1 van artikel 237 Rv - in de situatie dat partijen hebben samengewoond en een affectieve relatie hebben gehad waaruit een kind is geboren, aanleiding gevonden de kosten volledig te compenseren. Nu er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken welke tot afwijking van dit uitgangspunt nopen, is het hof van oordeel dat grief 3 terecht is voorgesteld, zodat het hof de kosten in eerste aanleg alsnog zal compenseren.
Uitspraak
Arrest d.d. 30 oktober 2007
Rolnummer 0700327
HET GERECHTSHOF TE ARNHEM
Nevenzittingsplaats Leeuwarden
Arrest van de eerste kamer voor burgerlijke zaken in de zaak van:
[appellante],
wonende te [woonplaats appellante],
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna te noemen: [appellante],
toevoeging,
procureur: mr. A.O.C.A. van Schravendijk,
tegen
[geïntimeerde],
wonende te [woonplaats geïntimeerde],
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna te noemen: [geïntimeerde],
toevoeging,
procureur: mr. L. Paulus.
Het geding in eerste instantie
In eerste aanleg is geprocedeerd en beslist zoals weergegeven in het kort geding vonnis uitgesproken op 11 april 2007 door de voorzieningenrechter van de rechtbank Zwolle-Lelystad, sector kanton, locatie Lelystad (verder aan te duiden als: de kantonrechter).
Het geding in hoger beroep
Bij exploot van 9 mei 2007 is door [appellante] hoger beroep ingesteld van genoemd vonnis met dagvaarding van [geïntimeerde] tegen de zitting van 29 mei 2007.
De grieven staan in de appeldagvaarding. De conclusie van deze dagvaarding in hoger, waarbij tevens producties zijn overgelegd, beroep luidt:
"1. Te vernietigen het vonnis van de rechtbank, sector kanton, locatie Lelystad d.d. 11 april 2007 (zaaknr. 349502 VV 07-32) en opnieuw rechtdoende alsnog te beslissen, dat de kosten van de procedure in eerste aanleg worden gecompenseerd tussen partijen en in hoger beroep ten laste van de man komen.
één en ander, voor zover mogelijk, uitvoerbaar bij voorraad."
Er is van eis gediend.
Bij memorie van antwoord is door [geïntimeerde], onder overlegging van een productie, verweer gevoerd met als conclusie:
"het vonnis van de Rechtbank te Lelystad d.d. 11 april 2007 te bekrachtigen en appellante te veroordelen in de kosten van het hoger beroep."
Voorts heeft [appellante] een akte genomen en heeft [geïntimeerde] een antwoordakte genomen.
Tenslotte hebben partijen de stukken overgelegd voor het wijzen van arrest.
De grieven
[appellante] heeft drie grieven opgeworpen.
De beoordeling
Met betrekking tot grief 1:
1. De grief is gericht tegen de vaststelling van de kantonrechter dat [appellante] met het kind de voorheen door partijen samen bewoonde woning in november 2005 heeft verlaten. Zoals ook blijkt uit de reactie van [geïntimeerde] op deze grief, is evident dat de kantonrechter zich hier heeft vergist. Vast staat immers dat [appellante] en het kind de woning in november 2006 hebben verlaten.
2. De grief treft derhalve doel.
Met betrekking tot de vaststaande feiten:
3. Tegen de weergave van de vaststaande feiten onder overweging 3 van het beroepen vonnis is, behoudens het gestelde in grief 1, geen grief ontwikkeld, zodat ook het hof van die feiten uit zal gaan.
Op grond van die feiten en hetgeen hiervoor met betrekking tot grief 1 is overwogen, alsmede op grond van hetgeen voor het overige in hoger beroep als gesteld en niet(voldoende) weersproken voorshands als vaststaand heeft te gelden, kan van het volgende worden uit gegaan:
- Partijen hebben samengewoond in een woning aan de [woonadres].
- Het betreft een koopwoning die op beider naam staat.
- Partijen hebben samen een kind, genaamd: [het kind] (geboren [in] 2005). Het kind houdt verblijf bij [appellante].
- In november 2006 heeft [appellante] de woning met het kind verlaten. Sedertdien verblijft zij met het kind bij haar ouders.
- [geïntimeerde] is in de woning achter gebleven.
- Partijen hebben een samenlevingscontract gesloten, waarin onder meer is bepaald dat ieder der partijen bij beëindiging van de overeenkomst het recht heeft zich tot de kantonrechter te wenden met het verzoek uit te spreken dat hij of zij - met uitsluiting van de andere partij - nog zes maanden mag blijven wonen in de door hen bewoonde woning.
- [appellante] geniet een alleenstaande uitkering en ontvangt de kinderbijslag. [geïntimeerde] heeft een fulltime baan in de bouw (schildersbedrijf) en betaalt de vaste lasten van de woning aan de [woonadres].
Met betrekking tot de overige grieven:
4. [appellante] heeft bij inleidende dagvaarding in eerste aanleg gevorderd dat de kantonrechter bepaalt dat zij, met uitsluiting van [geïntimeerde], nog zes maanden met het kind in de woning aan de [woonadres] mag verblijven, alsmede dat [geïntimeerde] ter zake van het kind € 325,-- per maand dient te betalen en daarnaast de helft van de woonlasten van bedoelde woning bij vooruitbetaling dient te voldoen.
5. De kantonrechter heeft [appellante] niet-ontvankelijk verklaard in haar vorderingen. Voor wat betreft de woning heeft de kantonrechter zich daarbij gebaseerd op het onjuiste feit dat [appellante] de woning reeds in november 2005 zou hebben verlaten en dus geen spoedeisend belang meer zou hebben bij de ter zake verlangde voorzieningen. De vordering met betrekking tot de kinderalimentatie is niet ontvankelijk verklaard omdat een dergelijke voorziening naar het oordeel van de kantonrechter niet in kort geding kan worden getroffen.
6. Grief 2 richt zich tegen de beslissing van de kantonrechter dat [appellante] geen spoedeisend belang heeft bij de door haar met betrekking tot de woning verlangde voorzieningen. In grief 3 betoogt [appellante] dat zij ten onrechte niet ontvankelijk is verklaard in haar vorderingen en ten onrechte is veroordeeld in de proceskosten.
Het hof zal de grieven gezamenlijk behandelen.
7. Het hof stelt vast dat geen grief is opgeworpen tegen de beslissing van de kantonrechter dat een voorziening met betrekking tot kinderalimentatie niet in kort geding kan worden getroffen. Dat brengt mede dat deze - overigens volstrekt juiste - beslissing in hoger beroep geen onderwerp van discussie meer is.
8. Gelet op de formulering van de eis in hoger beroep, is thans enkel de in eerste aanleg uitgesproken kostencompensatie en - daaraan gekoppeld - de uit te spreken beslissing omtrent de kosten van de appelprocedure nog onderwerp van geschil. Het hof zal daarom de grieven 2 en 3 bezien tegen de achtergrond van de vraag of de kantonrechter, indien deze was uitgegaan van de juiste datum van vertrek van [appellante] uit de voordien gemeenschappelijk door partijen bewoonde woning, een juiste beslissing heeft genomen ten aanzien van de kosten van de procedure in eerste aanleg.
9. Nu [appellante] in eerste aanleg stelde, samen met het kind, in een onmogelijke woonsituatie te verkeren en zij haar vordering ongeveer vier maanden na het verlaten van de woning heeft ingesteld, derhalve ruim binnen de zes maanden termijn als bedoeld in het samenlevingscontract) had zij voldoende spoedeisend belang bij de door haar gevorderde voorziening(en), zodat grief 2 doel treft.
10. Gelet op hetgeen hiervoor onder 8 is overwogen, behoeven de in eerste aanleg gevorderde voorzieningen geen inhoudelijke beoordeling.
11. In de regel wordt - op voet van het bepaalde in lid 1 van artikel 237 Rv - in de situatie dat partijen hebben samengewoond en een affectieve relatie hebben gehad waaruit een kind is geboren, aanleiding gevonden de kosten volledig te compenseren. Nu er geen feiten en omstandigheden zijn gesteld of gebleken welke tot afwijking van dit uitgangspunt nopen, is het hof van oordeel dat grief 3 terecht is voorgesteld, zodat het hof de kosten in eerste aanleg alsnog zal compenseren.
Met betrekking tot de kosten in hoger beroep:
12. Partijen vorderen over en weer dat de wederpartij wordt veroordeeld in de kosten van de procedure in hoger beroep. [appellante] heeft in dat verband gesteld dat zij [geïntimeerde] heeft voorgesteld te willen afzien van hoger beroep indien hij bereid zou zijn af te zien van hetgeen [appellante] hem ingevolge de kostenveroordeling in eerste aanleg verschuldigd zou zijn. [geïntimeerde] zou dat hebben geweigerd. Dat laatste wordt niet door [geïntimeerde] betwist, doch hij benadrukt dat [appellante] enkel in beroep is gegaan vanwege de proceskosten in eerste aanleg, welke een materieel belang van € 200,-- vertegenwoordigen.
13. Volgens vaste jurisprudentie (zie recent HR 22 september 2006, LJN AX9705) levert een veroordeling in de proceskosten - hoe gering ook - voldoende belang op om in appel te gaan, ook al is de oorspronkelijke vordering niet meer aan de orde. Nu tevens niet valt in te zien op welke gronden [geïntimeerde] gehouden was om af te zien van de executie van een in zijn voordeel gewezen vonnis, is het hof van oordeel dat er geen aanleiding bestaat een der partijen te belasten met de kosten van de procedure in hoger beroep.
Slotsom
14. Het beroepen vonnis moet worden vernietigd. Opnieuw recht doende zullen de vorderingen van [appellante] worden afgewezen. In de omstandigheden van het geval vindt het hof - als hiervoor overwogen - aanleiding om de kosten van deze procedure, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep, volledig te compenseren.
Beslissing
vernietigt het vonnis waarvan beroep;
en opnieuw recht doende:
wijst de gevorderde voorzieningen af;
belast ieder der partijen met de eigen kosten, zowel in eerste aanleg als in hoger beroep.
Aldus gewezen door mr. Mollema, voorzitter en mrs. Breemhaar en Hidma, raden, en uitgesproken door mr. Streppel, vice-president, lid van een enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mevrouw Van den Bosch als griffier ter openbare terechtzitting van dit hof van dinsdag 30 oktober 2007.